T: Herman Finkers
M: Herman van Veen




Uit de tijd gekomen
jaar: 2009

Je moest leven met de tijd
die zich steeds verder sloeg,
van de warmte en de liefde
de oude straat, de bruine kroeg.

Je bleef altijd die jongen
met zijn arm tegen de muur
van die warme Twentse kerk
na het hete middaguur.

Verwonderd vroeg je daar:
'Is Jezus een gedicht?'
De kapelaan vond je brutaal
en sloeg je in 't gezicht.

Lieve dode dichter, in je kistje onder glas,
nu je uit je pijn bent, zie ik je pijnen pas.
Lieve dode dichter, in je kistje onder glas,
nu je uit Je pijn bent, zie ik je pijnen pas.

Want de tijd is een wereld
waarin schrijvers het bestaan
meisjes te beschrijven
met de sterren en de maan.

Je riep vaak woedend naar zo'n pummel
die niets om meisjes geeft
dat Je zo'n schoonheid beschrijft met
met de geur die om haar sokken zweeft.

Lachend zag men dan
die malle Wilmink aan.
Het jongetje trof telkens weer
die oude kapelaan.

Lieve dode dichter in je kistje onder glas,
nu je uit je pijn bent, zie ik je pijnen pas

Je wou van nu naar hoe het was
maar de tijd wou niet weerom.
Nu je uit de tijd bent,
kun je eindelijk andersom.
Je wou van nu naar Sint Brandaan
maar de tijd wou niet weerom.
Nu je uit de tijd bent,
kun je eindelijk andersom.

Lieve dode dichter.


verschenen op:

Uit de tijd gekomen (2009)