T: J. Brel
NT: Dick Poons
M:J. Corti




Dit slag volk
jaar: 1970

Eerst heb je de oude man,
een pimpelpaarse neus,
versleten en poreus,
die niets onthouden kan.
Hij, die zich zo bezat en zo gezopen heeft,
dat hij zichzelf vergat en als een ander leeft.
Hij, meneer, hij is half gaar, meneer,
hij denkt koning te zijn,
maar zuipt elke nacht weer de zelfde slechte wijn, meneer,

en 's ochtends
vindt men hem, paars-kaars wit,
stijf als een marmeren zerk,
terwijl hij ronkend pit.
Daarna, meneer, scheel van de drank,
hikt hij de Here dank.
Begrijp me wel, meneer, dat bij dit slag volk, meneer,
praat men niet,
men bidt...

En dan de andere man, hij is geen kam gewend,
heeft klitten in zijn haar,
maakt graag een ruim gebaar,
dat voos is als de motten in het weggeschonken hemd.
Hij, meneer, hij trouwde Liselotte,
een schatje uit de stad, nou ja, een andere stad,
en u weet niet waar,
zij, zij heeft zaakjes daar,
die doet ze, klein koket, het hoedje scheef gezet
in kleine cabriolet,
ze doet zich duur voor meneer,
maar als je geen centen hebt, meneer,
koop dan geen portemonnee, meneer.
Begrijp me goed, meneer, bij dit slag volk meneer,
praat men niet, denkt men niet, doet men niet, meneer,
men nept...

En dan, en dan is er de rest, de moeder die niets zegt,
althans niets van belang, en dan ontstellend echt,
de puriteinse smoel van vader op 't behang,
z'n snor omlijst en koel, hij ziet op 't gehoor
z'n soep slikkende troep en dat gaat dan van...

En dan, de hele oude vrouw,
ze beeft meer dan ze leeft,
men, meneer, men wacht tot ze 't begeeft
omdat ze duiten heeft,
men luistert niet zo nauw naar wat haar hand vertelt.
Begrijp me wel, meneer, dat bij dit slag volk meneer,
praat men niet, doet men niet, denkt men niet, meneer,
men telt...

En dan, en dan, en dan is er Frieda,
ze is zo mooi, zo teer, ze houdt van mij, meneer,
net als ik hou van haar, zelfs zo dat wij elkaar
een huis hebben gebouwd dat heel veel ramen,
maar heel weinig muren heeft, meneer,
waar 't goed is dat je leeft, meneer,
en valt 't nog te bezien, meneer,
dan is het toch misschien...

Maar God,
meneer, de anderen, meneer,
de anderen willen niet, meneer, de anderen zeggen,
ze is te mooi voor jou,
jij bent
een vuile,
kattenmepper,
een kattenmepper, meneer...

en ik, meneer, ik wilde nooit een kat, meneer,
nou ja, niet sinds ik haar ken of, of 't was
of 't was zo lang terug al, dat ik 't al lang vergat, meneer,
of 't was een zieke kat, meneer.
De anderen
ze willen 't niet.

Soms als ze mij weer ziet,
per ongeluk, expres,
met vochtig, trouwe blik,
vertelt ze weg te gaan,
met mij van huis vandaan,
en dan, voor een ogenblik,
één ogenblik, ach, dan geloof ik haar, meneer,
dan geloof ik haar,
maar u weet niet waar, meneer,
bij dit slag volk,
bij dit slag volk, gaat men niet weg meneer,
men gaat niet weg, meneer...

maar 't is al laat, meneer,
ik moet nu terug naar huis



verschenen op:

Morgen (1970)