T: Rob Chrispijn
Herman van Veen
M: Herman van Veen




Moeder de gans
jaar: 1972

Op een mooie maandagmorgen
gaf een man een vrouw een kus,
net uit bed en uit gewoonte
naar zijn werk in een volle bus.
Hij stapte uit en hij stak over.
Hij keek niet uit en hij kwam onder
een tandem.
Hij was een geluksvogel:
hij werd twee keer overreden.
Niemand keek toen iemand gilde...

'De laatste keer dat ik je zag,
was toen je mij niet wilde zien
bij het oversteken van de straat.
Ik schrok.
Er zijn zoveel van die jassen
met grote kragen
tot op de grond.
Je zag er wit en verdrietig uit.
Ik wilde je nog roepen
maar je was de hoek al om.
Aarzelend bleef ik staan,
ik wilde zeggen
dat ik zo'n spijt...'

Zijn pols werd zwakker,
z'n pols werd zwakker.
Toch werd hij wakker door die schok.
Hij deed z'n ogen eindelijk open
en hij zag voor 't eerst...
hij zag voor het eerst.
En een vrouw boog zich voorover.
'Dit is een heel vreemd ongeluk,'
zei ze toen ze hem teder aankeek,
'het is je eindelijk gelukt.'

En de aarde geurde naar benzine.

'De eerste fase van extase
heet verwondering,' zei ze toen
en hij knikte ja met z'n pupillen.
Is er een dokter,
is er een dokter,
is er een dokter in de zaal?
Want ik heb een goeie dokter nodig
voor het eind van m'n verhaal.



verschenen op:

Bloesem (1972)